Advocaat-Generaal Bobek: Een oefening in juridische archeologie, die teruggaat tot 1962

In mei 2019 berichtten wij over een belangrijk vonnis van de rechtbank Amsterdam in de kartelschadeprocedure van Stichting Cartel Compensation (SCC) met betrekking tot het Air Cargo kartel. In dat vonnis (ECLI:NL:RBAMS:2019:3394) ging het over de vraag of de rechtbank als nationale rechter bevoegd is het Europese kartelverbod civielrechtelijk te handhaven ten aanzien van voor bepaalde data uitgevoerde vluchten.

De rechtbank heeft deze vraag zelf bevestigend beantwoord. Desondanks heeft de rechtbank een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld (ECLI:NL:RBAMS:2019:9966).

In zijn vandaag verschenen conclusie volgt advocaat-generaal Bobek het betoog van SCC: het verbod van artikel 101 VWEU legt een duidelijke en afdwingbare verplichting op: ‘gij zult geen kartel vormen’. Het is dit recht met rechtstreekse werking dat particulieren direct aan het VWEU ontlenen en dat de nationale rechter dient te handhaven, aldus advocaat-generaal Bobek.

Zoals bepleit door SCC, maakt hij onderscheid tussen de publieke en private handhaving van de Europese mededingingsregels. De jurisprudentie van het Hof van Justitie waarop de kartelleden en de Europese Commissie zich beroepen had betrekking op het eerste en kan volgens advocaat-generaal Bobek geen afbreuk doen aan het laatste. Het toepassen van die ten dele achterhaalde arresten is wat hem betreft een oefening in juridische archeologie, die teruggaat tot 1962.

Advocaat-generaal Bobek is ook duidelijk over het grotere plaatje: nationale rechters hebben de taak om individuele rechten die voortvloeien uit Unierechtelijke bepalingen met rechtstreekse werking te beschermen, ongeacht of een overheidsinstantie tot onderzoek of vervolging van de gedraging is overgegaan (of de administratieve procedure om welke reden dan ook heeft gestaakt of in scope heeft beperkt).

In de specifieke context van het mededingingsrecht betekent dit dat ondernemingen die handelen in strijd met de regels van eerlijke mededinging zich niet kunnen verschuilen achter het ontbreken van administratieve handhaving of de beperkte scope daarvan, en er rekening mee moeten houden dat de partijen die zijn benadeeld, rechtstreeks schadevorderingen instellen bij de nationale rechter, aldus advocaat-generaal Bobek.

De advocaten van Brande & Verheij LLP, die de claimanten in deze procedure bijstaan, denken dat er een serieuze kans is dat ook het Hof van Justitie het betoog van SCC zal volgen en zal bevestigen dat de rechtbank Amsterdam inderdaad bevoegd is het Europese kartelverbod civielrechtelijk te handhaven ten aanzien van voor bepaalde data uitgevoerde vluchten.

De prejudiciële procedure is op dit moment aanhangig bij het Hof van Justitie onder zaaknummer C-819/19 (Stichting Cartel Compensation e.a.).

For more information, please contact Theodoor Verheij.