Claimanten hoeven niet de rechtsgeldigheid van cessies te bewijzen

Vandaag, 10 maart, heeft het hof Amsterdam arrest gewezen over de rechtsgeldigheid van de cessies in de kartelschadeprocedure van Stichting Cartel Compensation (SCC) met betrekking tot het Air Cargo kartel (ECLI:NL:GHAMS:2020:713). Deze cessies betreffen de schadevergoedingsvorderingen van afnemers van luchtvrachtvervoersdiensten die schade hebben geleden door het kartel. Het kartel werd gevormd door een groot aantal luchtvaarmaatschappijen die illegaal prijzen opdreven door onder meer brandstoftoelagen te coördineren.

Het arrest maakt duidelijk dat SCC als eiser niet de geldigheid van de cessies hoeft te bewijzen. Het is voor het eerst dat de Nederlandse rechter zich daar zo duidelijk over uitspreekt. In eerdere zaken over cessies was dit nog niet aan de orde gekomen.

Het hof volgt de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2017:5512) in haar oordeel dat de cessies naar het recht dat op de cessieovereenkomsten van toepassing is (het cessiestatuut) rechtsgeldig zijn. Anders dan de rechtbank maakt het hof echter geen onderscheid tussen de rechtsgeldigheid van de cessies naar het cessie- en het vorderingsstatuut (het recht dat op de overgedragen vorderingen zelf van toepassing is). Het hof kiest voor een praktische aanpak en plaatst de hele discussie in de sleutel van de vraag of de kartelleden de cessies tegen zich moeten laten gelden en (dus) bevrijdend aan SCC kunnen betalen.

De stelplicht en de bewijslast dat de kartelleden de cessies tegen zich moeten laten gelden, rusten volgens het hof op SCC. SCC heeft aan haar stelplicht voldaan doordat de cessies aan de kartelleden zijn meegedeeld en steeds een uittreksel van de cessieakte en de titel aan hen is verstrekt. De stelplicht van SCC strekt zich niet uit tot de beschikkingsbevoegdheid van de cedenten en evenmin tot de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de persoon die de cessiedocumentatie namens de cedenten heeft getekend. SCC hoeft dus niet de geldigheid van de cessies te bewijzen.

Het ligt vervolgens op de weg van de kartelleden om in het kader van de onderbouwing van hun verweer te beargumenteren dat en waarom de geldigheid van de cessies op redelijke gronden moet worden betwijfeld. Dat hebben de kartelleden niet (voldoende gemotiveerd) gedaan. Het enkele feit dat de kartelleden niet beschikken over alle informatie aan de hand waarvan de geldigheid van de overdracht in de verhouding tussen de cedenten en SCC kan worden vastgesteld is ter onderbouwing van deze twijfel onvoldoende, aldus het hof.

Op basis van dit oordeel doet het hof vervolgens vrijwel alle grieven van de kartelleden af, waarbij het oordeelt dat er geen sprake is van strijd met het fiduciaverbod, dat aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan en dat er naar Nederlands recht geen sprake is van strijd met de openbare orde of de goede zeden.

Interessant is verder nog dat het hof SCC volgt in haar betoog dat als Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen van SCC, zij op grond van artikel 3:119 lid 1 BW (bezit is volkomen titel) wordt vermoed rechthebbende te zijn op de vorderingen waarvan zij stelt dat zij deze door middel van cessie heeft verkregen. Het is voor zover ons bekend voor het eerst dat deze bepaling door de Nederlandse rechter op het bezit van vorderingen wordt toepast. Nog een legal novelty voor SCC dus.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Theodoor Verheij.