Air Cargo – Nederlands recht van toepassing op alle follow-on vorderingen

Gisteren, 6 juli 2021, heeft het hof Amsterdam (het Hof) een belangrijke uitspraak gedaan over het toepasselijk recht op kartelschadevorderingen in de Air Cargo-zaak. Het Hof volgt het oordeel van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) en bevestigt dat Nederlands recht van toepassing is op alle schadevergoedingsvorderingen die zien op vluchten van, naar en binnen de EER en Zwitserland (follow-on vorderingen).

De Air Cargo-zaak betreft een wereldwijd Kartel als gevolg waarvan de prijzen van luchtvrachtvervoer zijn verhoogd. Vanwege het wereldwijde karakter van het Kartel was het toepasselijk recht niet eenvoudig te bepalen en werden bij de Rechtbank en het Hof drie verschillende theorieën verdedigd.

De Kartelleden verdedigden de theorie dat het toepasselijk recht op iedere transactie afzonderlijk moet worden vastgesteld en dat de plaats van vertrek van de betreffende vlucht daarvoor het aanknopingspunt is. Dat zou in de zaak van SCC hebben geleid tot de toepasselijkheid van 136 rechtsstelsels.

SCC heeft zich op het standpunt gesteld dat niet een individuele transactie, maar het Kartel als geheel de schadeveroorzakende gebeurtenis is, zodat iedere gelaedeerde op ieder Kartellid één vordering heeft ter zake van alle door het Kartel veroorzaakte schade. Omdat er sprake was van een wereldwijd Kartel is er niet één land aan te wijzen waar het Kartel de concurrentieverhoudingen heeft beïnvloed. Eén vordering kan echter niet door meer dan één rechtsstelsel worden beheerst. Daarom had SCC bij inleidende dagvaarding al een rechtskeuze voor Nederlands recht gemaakt. 

Een andere claimant verdedigde een variatie op de theorie van de Kartelleden, met als aanknopingspunt de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van de betreffende vlucht. In hoger beroep maakte deze partij alsnog ook een rechtskeuze voor Nederlands recht. Uit het arrest van het hof blijkt impliciet dat een éénzijdige rechtskeuze in hoger beroep ook nog mogelijk is.

Net als de Rechtbank volgt het Hof de theorie van SCC. Het Hof oordeelt dat de door de Europese Commissie in de Beschikking vastgestelde onrechtmatige mededingingshandeling (een single and continuous infringement) ook naar Nederlands recht een enkele en voortdurende onrechtmatige daad behelst.

Naar Nederlands recht veroorzaakt deze enkelvoudige onrechtmatige daad voor een gelaedeerde – in ieder geval – schade zodra deze een transactie aangaat waarvan de prijs in voor hem ongunstige zin door het Kartel is beïnvloed, welke schade met elke verdere transactie dan wel het uitblijven daarvan (omzetverlies) voor hem verder toeneemt. Een verdere transactie is dus geen nieuwe onrechtmatige daad. Iedere gelaedeerde heeft dus één schadevergoedingsvordering.

Als de concurrentieverhoudingen in meerdere landen door het Kartel zijn beïnvloed, doet er zich een leemte voor, omdat het Nederlands conflictenrecht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Rome II-Verordening dan niet één rechtsstelsel aanwijst. Het Hof vult deze wettelijke leemte in langs de lijnen van artikel 6 lid 3 onder b van de Rome II-Verordening: de mogelijkheid tot het doen van een rechtskeuze door de gelaedeerde. De rechtskeuze van SCC voor Nederlands recht voldoet volgens het Hof aan de vereisten.
Dat SCC en niet de gelaedeerden zelf deze rechtskeuze heeft gedaan doet niet ter zake, aldus het Hof. Als de vorderingen geldig zijn gecedeerd aan SCC (waarover het Hof eerder al uitspraak deed), is ook de bevoegdheid tot het doen van een dergelijke rechtskeuze overgegaan op SCC. De conclusie is dan ook dat alle follow-on vorderingen van SCC door Nederlands recht worden beheerst.

Voor vorderingen die zien op vluchten waarvan vertrek- noch aankomstluchthaven binnen de EER of Zwitserland lag, ligt dat gecompliceerder. Daar zal de Rechtbank opnieuw een oordeel over moeten geven.

Jeroen van den Brande en Theodoor Verheij, die SCC bijstaan, zien in deze uitspraak een bevestiging van de kern van het kartelschaderecht: alle schade die door een kartel is veroorzaakt moet worden vergoed en zo doeltreffend mogelijk gevorderd kunnen worden. Er is geen plaats voor juridische benaderingen die dat onnodig complex te maken – of het nu theorieën over het toepasselijk recht zijn of andere verweren betreft. Dat blijkt ook duidelijk uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU waarop het oordeel van het Hof mede is gebaseerd.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Theodoor Verheij.